Verjaardag van Jeane Zwinkels

10 Mei 1940 de dag waarop ik mijn 30ste ver jaardag herdenk, een dag die heel mijn leven in herinnering zal blijven. ‘s Morgens om 4 uur worden we wakker van geronk van vliegtuigen boven ons. Em gaat even kijken ziet er veel vliegen, maar het zullen wel oefeningen zijn dus weer in bed. Om ½ 5 ga ik toch ook eens even kijken het is zoo‘n lawaai en schieten boven ons. Uit het achter raam wat een vliegtuigen en vechten. Heel de Fr . Hendrikst raat staat achter op de balkons. We kijken ui t het voor raam, ook de hele Dijkweg op de been. De inspekteur komt juist naar Docter Langeveld toe met de ui t roep: We hebben er een neergeschoten. Inderdaad, we ziende piloot aan een paraceut naar beneden komen. Helaas het blijkt een Hollander te zijn. In de tuindagboek Jeane Zwinkels (ui tgave Histor isch Archief West land) van Jaap Kester komt hi j terecht . Wat zullen we nu doen? Ons kleden? Het is nog zoo vroeg, moeten we nu al die tijd gaan lopen ijsberen. Weet je wat we gaan weer naar bed, slaap je niet dan rust je toch. En werkelijk we slapen weer in tot ½ 7, ons toch zeker niet bewust van de toestand, hoe zou dat anders gegaan zijn. Als we hal f zeven met ons hoofd bui ten het raam komen, gaan er 3 grote Duitse zwarte monsters heel laag over ons heen, om er boos op te worden wat brutaal. Docter Langeveld doet nog eens de verklar ing dat het oor log is. Dat wisten we, maarwe zijn nog maar wat gaan slapen, was het antwoord. Gevolg door een uit roep: Hoe is dat mogelijk! ! ! We gaan om kwar t voor 7 naar kerk toe, de H mis is voor Vader , wat een ontsteltenis in dorp.

In het Staelduinse bosch zijn honderde paraceutisten neergelaten. Om 8 uur uit de kerk ga ik maar wat rozen plukken om ze mezelf aan te bieden, van de rest zal wel niet veel komen. Ik kom aan het hek daar loopt Kees verbouwereerd tegen me op veel mooie knoppen van m’n rozen af . Er wordt aan de Heenweg bi j café Jan de Pet volop en heftig gevochten de paraceutisten uit het bosch willen hun weg verder vervolgen. Wij zien aan de zeekant weer een vliegtuig neerstorten. Om 9 uur gaan we naar de kapper , want we liepen met rechte haren en daar is me de Molenstraat afgezet bij de Gruyter dus om rijden wat een verdachte beweging in de Heerenstraat. Alles wat ook maar een beet je verdacht was werdt aangehouden, al les is even onheilspellend. Bij de kapper hoor ik door de radio, hoever ze reeds in het land zijn, de brug bi j Arnhem is opgeblazen. Er klinken voortdurend Vader landse liederen die ik die morgen hoe vervelend ze anders klinken, graag wil horen. Bij de kapper vandaan zie ik een D gewond militaire binnenkomen. De auto totaal beschoten en doorkogeld, wat een toestand. ’s Middags ga ik nog op weg om de meisjes hun rode kruis diploma thuis te brengen in geval ze plotseling opgeroepen zouden worden wij hebben een groep van 50 meisjes die als Rode kruis helpsters in tijd van oor log dienst zullen doen.

Om ½ 4 komen de eerste Hollandse mannen die gesneuveld zijn binnen. Ze worden naar het ziekenverblijf gebracht. Hierbij is ook kapitein Swing 5 in getal de D worden naar de geest gebracht . De gehele dag wordt er door onze Priesters op straat biecht gehoord. Voor de kerkdeur staat ook een wacht. ‘s Avonds gaan we nog even naar het lof. Kees en Marie komen nog even. In de Rembrantstraat staat er een groep vrachtauto’s klaar met onze mannen om ui t te rukken. De ernst is op alle gezichten te lezen. In de nacht wordt er nog veel geschoten in dorp. Vanmorgen ½ 5 moet Waalhaven reeds gebombardeerd zijn. Zoo is dan mijn ver jaardag ten einde in de hoop van hetvolgend jaar hem zonder oor log te mogen vieren.

Uit het oorlogsdagboek van Rode Kruis medewerkster Jeane Zwinkels uit Naaldwijk.

Bron: Collectie Historisch Archief Westland, Oorlogsverzameling inv.nr. 191

Dagboek Jeane Swinkels

Zaterdag 17 augustus 1940

“Gistermiddag zijn Anny van Vliet, Riet Ronij, Em en ik met 26 Rotterdamse vluchtelingen kinderen, die zijn ondergebracht op een kamp aan de Hoek, naar het Staelduinse Bos geweest. De kinderen kregen deze middag van de Pastoor van de Hoek. En zo hebben ze een middag heerlijk gespeeld. We zijn het bos in geweest en hebben bramen gezocht, dat was leuk. We zagen veel diepe kuilen en loopgraven waar de Duitsers zich verborgen gehouden hadden en veel stuk geschoten bomen.Het was vooral voor de kinderen, allemaal bijna van die lieve scheetjes, een echt prettige middag. Om 7 uur leverden we ze weer af en mochten we bij Ronij komen eten. Dat smaakte hoor. Moeder Ronij had ons een fijne tafel bereid. Om 10 uur waren we thuis.”

Uit het oorlogsdagboek van Rode Kruis medewerkster Jeane Zwinkels uit Naaldwijk.

Bron: Collectie Historisch Archief Westland, Oorlogsverzameling inv.nr. 191

Schaken in Oranjehotel

Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikte de Duitse bezetter de Scheveningse gevangenis Penitentiaire Inrichting Haaglanden als Deutsches Untersuchungs- und Strafgefängnis. De gevangenis kreeg de bijnaam Oranje Hotel. In deze gevangenis zaten veel verzetsstrijders en politieke gevangenen opgesloten in afwachting van hun proces. Vaak kregen zij de doodstraf. Zij werden onder andere naar de Waalsdorpervlakte gebracht, waar zij werden gefusilleerd.

“Mijn celgenoot, die zelf niet kon schaken, stond -soms langer dan een uur- met zijn oor tegen de celdeur om te horen of er een bewaker langs kwam. Vooral die ene Roemeense SS-er was gevaarlijk en kwaadaardig, maar mijn celgenoot had een scherp gehoor. Ik schaakte dan met een gevangene in de cel naast ons. We zeiden via het balkje in de tussenmuur, waaraan onze tafeltjes bevestigd waren, zachtjes met ons hoofd op het tafeltje onze zetten. Dat was niet zo gemakkelijk en we brachten het dan ook niet zo ver, maar we leerden wel aan. Na enkele weken kwamen we tot ongeveer 7 zetten in de blinde. Al doende vorderden we, maar verder dan zeven of acht zetten kwamen we niet. Ik heb de vriend-schaker na mijn vrijlating nooit meer ontmoet.”

Gevangene Oranje Hotel, 7 januari 1941 – juni 1941; cel 529
Bron: Stichting Oranjehotel, Scheveningen

De Duitsers hebben het nakijken

De Leidse studenten Karel Michielsen, Kees van Eendenburg en Freddy Vas Nunes besluiten acht weken na de bezetting naar Engeland te gaan. Wekenlang oefenen ze met een bootje op het strand van Noordwijk, zogenaamd voor het maken van pleziertochtjes. Als het bericht komt dat er geen boten meer op het strand mogen zijn, kunnen ze hun vertrek niet meer uitstellen. De Duitsers vragen belangstellend wat ze gaan doen, waarop ze uitleggen dat ze, vanwege het nieuwe verbod, de jol naar Scheveningen gaan brengen. Ze mogen vertrekken.

Onder het oog van de Duitsers, die op het terras van Huis ter Duin van het mooie weer genieten, gaan ze op 5 juli 1940 de zee op, richting Engeland. Als de Duitsers merken dat ze niet naar Scheveningen koersen, is het bootje buiten bereik van hun geweren. Na twee dagen arriveren ze in Engeland. Daar volgen ze een vliegopleiding en nemen dienst bij het Nederlandse 322 squadron RAF.

Bron: Stichting Museum Engelandvaarders

Van Jan van Blerkom ontbreekt elk spoor

 Jan van Blerkom heeft in Delft een verrader uit de weg geruimd en wordt door de Duitsers gezocht. Op 14 november 1941 besluit hij met Dik van Swaay in een vouwkano naar Engeland te gaan. Beiden zijn ervaren Laga-roeiers. Hun kano hebben ze verstopt in een van de pakhuizen onder de Scheveningse pier. Ze zijn nooit aangekomen. Het lichaam van Dik van Swaay spoelt aan op het strand bij Noordwijk. Van Jan van Blerkom ontbreekt elk spoor.

Bron: Stichting Museum Engelandvaarders

Met een bevroren voet het strand op

Op 18 januari 1942 vluchtten Ed Barten (22) en Henk Peper (19) vanaf het strand bij Zandvoort in een bootje richting Engeland. Op zee wil de motor niet starten vanwege de kou, het vriest 18 graden. Ze hijsen het noodzeiltje en schuilen tegen de kou onder een dekzeil. Ineens horen ze de branding. Waar zijn ze? Ze gaan aan wal en zien dat ze bij Noordwijk zijn.

De voet van Ed is bevroren. Ze kruipen onder prikkeldraad door en trotseren een mijnenveld. Doordat het zo koud is en de Duitse wachten in een bunker zitten kunnen ze in het dorp op zoek naar een dokter. Henk is op het strand zijn portefeuille met persoonsbewijs verloren. Deze wordt door de Duitsers gevonden, Henk wordt enkele dagen later gearresteerd. Via kamp Amersfoort wordt hij naar Duitsland gebracht. Daar overleeft hij onder andere het concentratiekamp Buchenwald.

Ed Barten komt uiteindelijk via België, Frankrijk en Spanje toch in Engeland aan. Daar neemt hij dienst bij de Nederlandse landmacht.

Bron: Stichting Museum Engelandvaarders

Hongerwinter

Joke Hogervorst (1928, Den Haag):

“In de Hongerwinter ging ik samen met mijn jongere broer en zus naar leegstaande huizen om er brandhout uit te halen. Het was gevaarlijk, maar we konden niet anders. We sloopten al het hout dat we in die huizen konden vinden. Trapleuningen, vloerdelen. Een keer zijn we door een politieagent gesnapt. We waren met zijn drieën op de eerste etage aan het zagen. Hij liet ons voor gaan op de trap, ik liep voor hem. Bij iedere trede schopte hij mij onder mijn billen. Eenmaal op straat zetten we het op een rennen. We waren zo bang. Gelukkig liet hij ons gaan.”

Bron: Interview Carla van Gaalen 2017

V2 raketten

Riet van Gaalen (1927, Loosduinen):

“We waren als de dood voor de V2 raketten. We konden horen wanneer de Duitsers ze afvuurden richting Engeland. Tegen het einde van de oorlog werden het er steeds meer. Er zijn er ook een paar op Den Haag gevallen. Je zat te luisteren naar de motor. Als tie het bleef doen, was het goed. We woonden in de Piet Heinstraat op Loosduinen, vlakbij het strand. De helft van de huizen was afgebroken zodat de Duitsers een vrij schootsveld hadden. Aan de linkerkant van de straat lag prikkeldraad en ze bouwden er een kazemat. Een buurjongen kwam vlak na de oorlog om in de Bosjes van Pex. Daar lagen mijnen. Kort na de oorlog tenniste ik op Ockenburgh, het was een betonnen tennisveld, eronder lag zo’n V2-raket.”

Bron: Interview Carla van Gaalen 2017

‘Oh, die bunkers’

Het is één van de bijschriften in het familiealbum van Jan Willem Messer (74). Het staat onder de foto’s van bunkers uit Vlissingen en omgeving. Voor hem is het een vrolijke, opgetogen, enthousiaste uitroep over zijn speelterrein van kort na de oorlog. Voor zijn moeder een verzuchting uit ongerustheid over haar kinderen, die daar niet waren weg te slaan.

Jan Willem Messer groeide op in Vlissingen. Daar en langs de kust richting Zoutelande lagen tientallen bunkers. Ongelofelijk veel. “Kleinere en grotere. Sommigen met kanonnen waarmee de doorgang naar de Westerschelde en Antwerpen werd verdedigd. Alles wat voorbij kwam, kon onder vuur worden genomen.” Jan Willem begrijpt zijn moeder wel. “We vonden kogels en kleine dynamiet staafjes zo dik als een pen en een paar centimeter lang. Die gooiden we in het vuur. Prachtig!”

“En eindeloos kerstbomen verzamelen. Die verstopten we daar om ze later in een keer te verbranden. Tot dat moment verdedigden we ze tegen de jongens uit de buurt, die net als wij aan het verzamelen waren. We maakten spannende tochten door de ondergrondse gangenstelsels, van bunker naar bunker. We speelden in de Stenen Maniak, een drie verdiepingen hoge bunker. De kelders stonden onder water. Via een trappetje klom je tot in de geschutskoepel.”

Oorlogje spelen deden ze niet. “We koppelden die bunkers niet aan de oorlog. Het was speelterrein. Onze ouders lieten dat toe, ook al hadden ze bijzonder slechte ervaringen met de bezetter. Mijn vader was architect. Hij werkte mee aan het herstel van de Lange Jan, de Abdijtoren in Middelburg, die in mei 1940 was verwoest. De Duitsers vroegen hem mee te werken aan het ontwerpen en bouwen van de bunkers. Mijn vader wilde niet ‘spitten voor de moffen’.”

Het gezin is daarop naar Amsterdam gevlucht. “We hebben daar de Hongerwinter meegemaakt. Onze familie hielp onderduikers. Mijn vader is daarvoor opgepakt. Zijn broer heeft anderhalf jaar in Scheveningen vastgezeten.”

“Duitsland is ook nooit een vakantiebestemming geworden. We waren Frans georiënteerd. Ik heb ook eerst veel later mijn ouders over de oorlog horen vertellen, en dan nog sporadisch. Dat deed je niet, over zulke dingen praten. Mijn vader zat veel op zijn kamer, bezig met zijn eigen besognes. Dat wel.”

“Later na de oorlog zijn we van Amsterdam naar Vlissingen verhuisd. En werden de bunkers mijn speelterrein.”Geen oorlogje spelen dus. Wat Jan Willem Messer zich wel afvroeg, als hij weer eens tot in een gevechtskoepel was geklommen, ‘hoe zou dat nou zijn, dat kapotschieten van de boten op zee’. “Ja, de gedachte aan die kanonnen, dat vond ik eng.”

Jan Willem Messer (geboren in 1942) groeide op in Vlissingen. Als stedenbouwkundige werkte hij door heel Nederland. Uiteindelijk streek hij in Breda neer, nadat hij hier een baan had gekregen als stedenbouwkundige bij de gemeente.

Bron: Interview Carla van Gaalen 2016

Feldwebels op zoek naar werkmannen

Aan de kust van West Zeeuws Vlaanderen werden op het eind van de oorlog ook bunkers gebouwd. Voor die bunkerbouw of andere verdedigingswerken werden dan in die buurt mannen geronseld om te helpen als dat nodig was. Dat kon van alles zijn zoals bijvoorbeeld graven. Voor de bouw van bunkers in Cadzand werden ook in Aardenburg mannen gezocht. Dan gingen er Duitsers (toen noemden we ze Moffen) van huis tot huis en vroegen of er mannen waren. Die moesten dan verzamelen en werden naar de kust gebracht. De Moffen deden dit werk twee aan twee. Het waren flinke kerels die indruk maakten met kettingen voor hun borst. Zij waren geloof ik Feldwebels en men was er meer bang voor dan voor gewone soldaten.

Mijn Opoe woonde in Aardenburg. Zij had daar een kruidenierswinkeltje en ook daar kwamen twee mannen naar binnen en vroegen of er mannen waren. Mijn Opoe woonde op dat moment met nog twee gezinnen in dat huis en een meisje van vijftien jaar. Eén gezin was geëvacueerd uit Vlissingen. Er waren twee mannen aanwezig. Opa was dood. Hun vrouwen waren beide hoog zwanger. De mannen moesten ‘mitkommen’. Opoe was zeer vroom en wat deed ze, ze ging naar de kamer achter de winkel pakte een palmtakje doopte het in het wijwatervaatje en ging daarmee naar de Duitsers om ze te zegenen met de woorden: “God zegene en bewaar je”. De Duitsers draaiden zich om en vertrokken.

Het is waar gebeurd. Het meisje van vijtien jaar was daar getuige van. Ze heeft het mij verteld. Ze is mijn vrouw.”

Lindeman